Stichting De Terugkeer
RSIN-nummer: 853815410
Samen weer aan tafel
Sira van IJssel
Amsterdam, 1943
Kort voor Sira’s geboorte waren haar grootouders weggehaald en gedeporteerd. Haar vader, Alfred van IJssel, was administrateur. In de oorlog was hij werkzaam in de Joodsche Invalide, een verpleeghuis voor joodse bejaarden en gehandicapten in Amsterdam. Hij had door die baan een ‘Sperre’ waarmee het gezin vrijgesteld was van deportatie, maar het was niet duidelijk hoe lang dat nog zou duren. Het gezin woonde in de Rivierenbuurt, in de Vechtstraat, en dook daarvandaan onder. Sira werd opgehaald door ‘tante Miep’, een verpleegkundige die in het verzet zat. Deze Miep Albers redde ook kinderen uit de Crèche, die tegenover de Hollandsche Schouwburg, een verzamel- en deportatieplaats voor joden, lag. Gedurende het eerste half jaar werd Sira herhaaldelijk verplaatst, totdat ze in maart 1944 op een veilige plek terechtkwam bij de familie Linssen in Roermond. Haar ouders doken onder op verschillende adressen in Zuid- Limburg; het laatste adres was in Brunssum.
Vier maanden na de bevrijding kreeg Sira een zusje, dat haar ouders Hennie noemden, wat ook Sira’s naam was tijdens de onderduik. Voor Sira was het een verwarrende tijd; zij moest niet alleen wennen aan haar ‘nieuwe’ ouders, ze moest ook haar naam afstaan. In 1948 werd er nog een zusje geboren, Astrid. Tijdens de schoolvakanties ging het gezin regelmatig langs alle onderduikgevers, om hun dankbaarheid te tonen. Als puber kwam Sira hiertegen in verzet, maar ze bleef toch gaan. Na het overlijden van haar vader hielden die bezoeken op.
Jaren later besloot ze weer contact op te nemen met de familie Linssen.
In Amsterdam leerde Sira van IJssel haar toekomstige man Awraham Soetendorp kennen op een bijeenkomst van de zionistische jeugdbeweging Haboniem. In 1968 werd hun eerste dochter Pnina geboren; in 1970 volgde een tweede dochter, Tamar. Sira van IJssel maakte aan de hand van foto’s schilderijen van vermoorde familieleden die zij niet heeft gekend. De schilderijen waren te zien op verschillende exposities.
Shortly before Sira’s birth, her grandparents were rounded up and deported. Her father, Alfred van IJssel worked as an administrator. During the war he was employed at the Joodsche Invalide, a nursing home in Amsterdam for the Jewish elderly and disabled. Because of his work he had a so-called Sperre, a stamp in his ID-cart which exempted his immediate family from deportation, but it was not clear for how long this situation would last. The family lived on Vechtstraat in Rivierenbuurt, a neighbourhood where lots of other Jews lived. From there they went into hiding. Sira was picked up by ‘Aunt Miep’, a nurse who was also in the Resistance. This same Miep Albers also saved babies and small children from the Crèche (Day Care Centre), opposite the Hollandsche Schouwburg (Dutch Theatre), where Jews were con ned after they were called- up for deportation.
Sira was repeatedly moved during the rst six months of her life, until March 1944 when she arrived at a safe place with the Linssen family who lived in the city of Roermond. Her parents went into hiding at different addresses in the south of the province of Limburg; the last address was in the town of Brunssum.
Four months after the Liberation, in the fall of 1945, Sira’s sister was born. Her parents named her Hennie. This had also been Sira’s name during the hiding period, so it was very confusing for her: she not only had to get used to her ‘new’ parents, she also had to give up her name. In 1948 another sister was born, Astrid. During the school holidays the family regularly visited all those who had hidden them to show their gratitude. As a teenager, Sira objected to this, but went along anyway. These visits ended after her father died. Years later she decided to contact the Linssen family again.
Sira met her future husband, Awraham Soetendorp, in Amsterdam at a meeting of the Dutch Zionist youth movement Haboniem. Their rst daughter, Pnina, was born in 1969; in 1970 a second daughter arrived, Tamar. Sira van IJssel created a series of paintings based on the photographs of murdered family members she never knew. These paintings were exhibited on numerous occasions.