top of page

Mirjam Krieg

Amsterdam, 1933

Mirjams ouders, dirigent-componist Hans Krieg en Regina Sternlieb, waren in 1933 samen met hun dochter Suze (1930) vanuit Duitsland naar Nederland gevlucht. Eenmaal in Amsterdam zette haar vader zijn muzikale loopbaan voort.

In de oorlog was het gezin relatief lang vrijgesteld van deportatie door de ‘Sperre’ die haar vader kreeg in zijn functie als organist en koordirigent. Op 20 juli 1943 werden zij alle vier alsnog opgepakt en naar Westerbork gevoerd. Daar lukte het om op de zogenaamde Palestina- lijst geplaatst te worden. Op 11 januari 1944 volgde deportatie naar het ‘uitwisselingskamp’ Bergen-Belsen. Haar vader moest werken in het ‘schoenen-commando’, haar moeder in de keuken. De zusjes Suze en Mirjam waren de hele dag alleen. Ze probeerden extra eten te ‘organiseren’. In de loop van 1944 werd de situatie in het kamp steeds slechter en velen werden ziek en stierven. Ook hun ouders werden ziek.

Met het oprukken van de geallieerde troepen werden bijna 7.000 gevangen (‘uitwisselingsjoden’) uit het kamp weggevoerd in drie treinen. De laatste trein, waarin het gezin Krieg, reisde twee weken doelloos rond. Op 23 april 1945 werden ze door het Rode Leger bevrijd bij de Duitse plaats Tröbitz, nabij Leipzig. Deze trein is later bekend geworden als het ‘verloren transport’.

Mirjam Krieg werd professioneel zangeres, sopraan, en debuteerde in 1958 op de radio toen zij als soliste van het Groot Omroepkoor Danse des Devadasis van Florent Schmitt (1870-1958) zong. Samen met haar vader hield ze voordrachten en zanguitvoeringen over de geschiedenis van de joodse muziek. In 2011 zong zij voor het eerst het lied Waar bleven de joden van ons Amsterdam?, in 1947 geschreven door haar vader. Mirjam Krieg wil dat iedereen weet wat er is gebeurd tijdens de Sjoa, maar zij wil er zelf het liefst niet over praten. Ze is moeder van twee zonen.

Mirjam’s parents, the conductor-composer Hans Krieg and Regina Sternlieb, ed from Germany to the Netherlands in 1933 with their daughter Suze (1930). Once the family had settled in Amsterdam her father took up his musical career again.

During the war, the family was exempted from deportation for a relatively long time thanks to her father’s Sperre, a stamp he received in his ID card because he worked as an organist and choirmaster. The family, including Mirjam, was still arrested on 20 July 1943 and taken to the Westerbork transit camp. There he succeeded on having them placed on the so-called Palestine-List.

Deportation to Bergen-Belsen’s ‘exchange camp’ followed on 11 January 1944. Her father was assigned to the ‘shoe- commando’. Her mother worked in the camp kitchen. Sisters Suze and Mirjam had to fend for themselves the entire day. They also did whatever they could ‘to arrange’ extra food for the family. The situation in the camp deteriorated over the course of 1944. Many people got sick and died. Their parents also fell ill.

With the advance of the Allied forces, nearly 7,000 Jewish prisoners – ‘Jews for exchange’ – were removed from the camp and placed on three trains. The last train, also with the Krieg family aboard, aimlessly travelled in circles for two weeks. They were liberated by the Red Army nearby the German village of Tröbitz on 23 April 1945. This train later became known as the ‘Lost Transport’.

Mirjam Krieg became a professional soprano. She debuted on the radio in 1958 when, as a soloist, she sang Danse des Devadasis by Florent Schmitt (1870-1958) for the Groot Omroepkoor, a Dutch national choir. She lectured and gave performances, together with her father, on the history of Jewish music. In 2011, for the very rst time, she sang the song her father had written in 1947 in Dutch: Where Have All the Jews of Our Amsterdam Gone? Mirjam Krieg thinks everyone should know about what happened during the Shoah, but she nds it very hard to talk about it herself. She is the mother of two sons.

bottom of page